Gerechtvaardigd vertrouwen op de uitlatingen van een ambtenaar?

Een vaak voorkomende beroepsgrond is het vertrouwensbeginsel. Overtreder heeft een gesprek gehad met de gemeente en in dit gesprek is aangegeven dat er tegen een overtreding niet opgetreden kan of zal worden. Het klassieke beroep op het vertrouwensbeginsel! Kunnen uitlatingen van een ambtenaar daar ook onder vallen?

De kwestie

Op 19 juli 2017 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hier een uitspraak (201604290/1; ECLI:NL:RVS:2017:1946) over. In de gemeente Overbetuwe is in 1998 een paardrijbak gerealiseerd. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek treedt het college van deze gemeente in 2013 op door middel van het opleggen van een last onder dwangsom aan de overtreder. Overtreder dient de paardrijbak te verwijderen en verwijderd te houden. Overtreder beroept zich op het vertrouwensbeginsel door te stellen dat in 1998 doortwee ambtenaren is gesteld dat de paardenbak vergunningsvrij gerealiseerd kon worden.

 

Gerechtvaardigd vertrouwen?

Uit vaste  jurisprudentie van de ABRS blijkt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel er sprake moet zijn van: “een aan het bestuursorgaan toe te rekenen, concrete, ondubbelzinnige toezegging welke gedaan is door een daartoe bevoegd persoon en waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend”.

In 1998 was de overtreder in kwestie per brief uitgenodigd voor een gesprek over het strijdige gebruik [ruitersport] op het perceel. De brief was ondertekend door het hoofd

van de sector Ruimtelijke zaken namens het college. Op 30 september 1998 wordt dit gesprek gevoerd door twee ambtenaren en hierin wordt, zoals blijkt uit verslag van dit gesprek, gesteld dat het hebben van een paardrijbak niet vergunningplichtig is.

Uitspraak

De ABRS oordeelt dat ondanks dat er sprake is van uitlatingen van een ambtenaar [twee in deze kwestie] de overtreder gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat er niet opgetreden zou
worden tegen de paardenbak. Het fundament hiervoor ligt in het feit dat het gesprek door de ambtenaren, zoals blijkt uit de uitnodiging, namens het college is gevoerd en in het gespreksverslag ontegenzeggelijk staat dat er geen vergunningplicht is voor de paardrijbak.

Dat er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen wil nog niet op voorhand zeggen dat er dan door het college niet handhavend kan worden opgetreden. Er kunnen namelijk belangen aanwezig zijn die zwaarder wegen dan het belang van overtreder en het honoreren van het bij hem opgewekt vertrouwen. In kwestie oordeelde de ABRS dat er in dit geval geen zwaarder wegende belangen waren. Het college kon dus niet optreden tegen de paardrijbak.

De drie jaar durende handhavingsprocedure sneuvelt daarmee op een gespreksverslag van bijna 20 jaar oud.


Heeft u lastige of oude handhavingsdossiers? Laat Ruimtemeesters ze dan vooraf controleren op de haalbaarheid. Neem voor meer informatie contact op.

Gepubliceerd op jul 25, 2017 en geschreven door:
Koen van Polanen

Koen van Polanen

Directeur / Juridisch Adviseur

Blijf op de hoogte en schrijf je in voor de nieuwsbrief

Nieuwsbriefinschrijving