Actualiteiten Omgevingsrecht – Week 13 | 2022

Jurisprudentie Omgevingsrecht

 

Evenredigheid van de hoogte van een boete (ECLI:NL:RVS:2022:958)

Tijdens de zitting bij de Afdeling komt vast te staan dat het aannemelijk is dat een aantal woningen langdurig zijn onttrokken aan de woningvoorraad. Appellante heeft dit gedaan door de woningen incidenteel en zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen, ter beschikking te stellen aan zakenrelaties, vrienden en kennissen. Met het college is de Afdeling van oordeel dat langdurige onttrekking op zichzelf een ernstige overtreding is en verstrekkende consequenties heeft voor het beschermen van de woningvoorraad van Amsterdam. Appellante heeft concrete omstandigheden gesteld én onderbouwd die volgens haar moeten leiden tot een lagere boete. Voornamelijk beroept appellante zich op het feit dat er niet sprake is van bedrijfsmatige verhuur. Het college stelt zich op het standpunt dat dat in deze niet relevant is; onttrekking is een ernstige overtreding en verdient daarom altijd de hoogste boete. Het college hanteert een gefixeerd boetestelsel waarin niet of nauwelijks wordt gedifferentieerd. De Afdeling stelt dat het college het beroep op matiging niet af kon doen door de overtreder uitsluitend tegen te werpen dat het onttrekken van woonruimte op zichzelf genomen al een ernstige overtreding is. De enkele stelling van het college daarbij dat het onaannemelijk is dat de woningen jarenlang hebben leeggestaan en deze daarom waarschijnlijk wel verhuurd zullen zijn geweest, al dan niet aan toeristen, is ook onvoldoende om tegen te werpen dat er sprake is geweest van bedrijfsmatige verhuur. De Afdeling stelt dan ook dat bij het beoordelen van de evenredigheid van de boete het enkel ongemotiveerd tegenspreken van het gemotiveerde verweer van appellante het college tekortschiet. Nu ook uit het dossier niet blijkt dat de leefbaarheid van de stad of de buurt door het gebruik van het pand op een of andere wijze is aangetast acht de Afdeling het onverkort opleggen van de maximale boete onevenredig. De Afdeling matigt de boete met 25%.

 

Deugdelijke motivering van een omgevingsvergunning met een ruimtelijke onderbouwing (ECLI:NL:RVS:2022:942)

Het college verleent een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘handelen in strijd met het bestemmingsplan’ op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o van de Wabo. Aan het besluit is een ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verleende omgevingsvergunning niet voorzien is van een deugdelijke onderbouwing. Net als in beroep betoogt appellante in hoger beroep dat het college in de afweging onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de cultuurhistorische waarden. Deze zijn in de ruimtelijke onderbouwing niet correct beoordeeld. De waarden die met de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie” worden beschermd zijn, naar de mening van appellante, ten onrechte niet in de ruimtelijke onderbouwing geïnventariseerd, geduid of beschreven. Evenmin is aangegeven waarom de stedenbouwkundige waarden die met de voornoemde dubbelbestemming worden beschermd, niet terugkeren in het bouwplan. Appellante stelt hierbij dat het enkel verwijzen naar sectoraal beleid in de ruimtelijke onderbouwing én een positief advies van de Welstands- en Monumentencommissie dit niet anders maken. Voorafgaand aan de ontwerp-omgevingsvergunning is een Planuitwerkingskader opgesteld.

De Afdeling overweegt dat de volledige afweging van de herontwikkeling van het gebied moet plaatsvinden bij de beoordeling van het bouwplan. Dit betekent dat niet kan worden volstaan met de motivering dat voldaan wordt aan de opgestelde randvoorwaarden in het Planuitwerkingskader. In het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning, de ruimtelijke onderbouwing, de adviezen van de commissie en het Planuitwerkingskader is niet ingegaan op de verenigbaarheid van het bouwplan met de redenen voor aanwijzing van het rijksbeschermd stadsgezicht. Nu in de planregels ook nog opgenomen is dat er advies ingewonnen dient te worden bij de commissie of een deskundig lid van die commissie over die cultuurhistorische waarden en dit niet is gedaan, oordeelt de Afdeling dat de omgevingsvergunning niet voorzien is van een deugdelijke motivering en daarmee in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen en actualiteiten in het omgevingsrecht? Ruimtemeesters houdt wekelijks de laatste jurisprudentie bij. Volg ons op LinkedIn of schrijf je in voor onze maandelijkse nieuwsbrief om niets te missen!
Hulp of advies nodig? Onze experts zijn er om te helpen! Neem contact met ons op. 

 

Klaar voor een nieuwe uitdaging? Bekijk onze juridische vacatures:

Ondernemende Jurist

Jurist Omgevingsrecht

Jurist Handhaving

Casemanager Wabo

Junior Jurist

 

Gepubliceerd op apr 4, 2022 en geschreven door:
Koen van Polanen

Koen van Polanen

Directeur / Juridisch Adviseur

Blijf op de hoogte en schrijf je in voor de nieuwsbrief

Nieuwsbriefinschrijving