Actualiteiten Omgevingsrecht – Week 9 | 2022

Jurisprudentie Omgevingsrecht

 

Feiten en omstandigheden bij een Bibob beoordeling (ECLI:NL:RVS:2022:657)

De burgemeester van de gemeente Beverwijk besluit een verleende vergunning voor de exploitatie van een coffeeshop in te trekken. In het kort was de aanleiding hiervoor dat de Belastingdienst een rapport inzake een boekenonderzoek uitbracht en deze binnen het RIEC deelde met de burgemeester. Dit was voor de burgemeester reden om de exploitant in kwestie een vragenformulier ten behoeve van een onderzoek op grond van de Wet Bibob in te laten vullen. Uiteindelijk vraagt de burgemeester een advies aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB) en deze concludeert dat er ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen geld waardeerbare voordelen te benutten én om strafbare feiten te plegen. De zogenaamde A en B grond zoals we die kennen uit artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob.

Aan de A-grond liggen diverse door de Belastingdienst opgelegde navorderingen en vergrijpboetes ten grondslag. Tegen dit besluit loopt nog de beroepsprocedure.

Aan de B-grond liggen feiten en omstandigheden ten grondslag waaruit zou blijken dat de exploitant heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. Ook heeft de burgemeester aan de B-grond dezelfde feiten en omstandigheden als onder A-grond, vermoeden van het handelen in strijd met de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), ten grondslag gelegd.

Bij de Afdeling lag een verzoek om voorlopige voorziening voor. De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de exploitatievergunning niet mocht intrekken. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om in te gaan op enkele onderdelen van het hoger beroep. Voorop staat dat de Belastingdienst aan het RIEC gegevens mocht delen met de burgemeester en dat hij deze later ook mocht verstrekken aan het Bureau. Dat de vergrijpboetes nog niet definitief zijn en dat er nog gesprekken gevoerd worden en wellicht tot een compromis met de inspecteur van de Belastingdienst gekomen zal worden betekent niet dat de burgemeester ze niet mee mag wegen. Er is immers ‘nu’ geen aanleiding om te denken dat de vergrijpboetes geheel van tafel zullen gaan.

De voorzieningenrechter wijst hierbij ook op de wijziging van artikel 3a, eerste lid, van de Wet Bibob. Vanaf 1 augustus 2020 is het artikel uitgebreid en mogen ook onherroepelijke strafbeschikkingen, strafrechtelijke transacties, onherroepelijke bestuurlijke boetes en bestuurlijke boetes waarover de bestuursrechter in eerste aanleg een uitspraak heeft gedaan, mee worden gewogen. Maar, zo overweegt de voorzieningenrechter, de navorderingen en de vergrijpboetes vallen niet onder één van deze categorieën feiten en omstandigheden. Dat betekent echter niet dat ze niet bij het vaststellen van de mate van gevaar betrokken mochten worden. De mate van gevaar kan immers ook worden vastgesteld op basis van feiten en omstandigheden die redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten. De burgemeester mocht dan ook, in navolging van het LBB, de aan de exploitant opgelegde navorderingen en vergrijpboetes aanmerken als feiten en omstandigheden die redelijkerwijs doen vermoeden dat de exploitant de Algemene wet inzake de rijksbelastingen heeft overtreden.

Nu de voorzieningenrechter niet verwacht dat in de bodemprocedure de Afdeling tot een ander oordeel zal komen, wordt de getroffen voorlopige voorziening, conform het bepaalde in artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht, opgeheven.

 

Duidelijkheid last onder dwangsom (ECLI:NL:RVS:2022:638)

Een last onder dwangsom dient zodanig duidelijk en concreet geformuleerd te worden dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over hetgeen gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen. Onder andere in de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1218) is dit terug te lezen. In de uitspraak van deze week koos het college van Landgraaf ervoor om een dwangsom van € 1.500,00 per overtreding, per week, met een maximumaantal van 10 weken, te hanteren. Daarbij bepaalde het college dat er per week een bedrag van maximaal € 10.000,00 kan worden verbeurd. Een beperkte rekensom op basis van voorgaande bedragen levert al vraagtekens op. De Afdeling boog zich dan ook over de vraag of het op basis van de last voldoende duidelijk is wat als een afzonderlijke overtreding gezien dient te worden. De Afdeling constateert, net als de rechtbank eerder constateerde, dat uit de lasten onder dwangsom onvoldoende duidelijk blijkt wat als een afzonderlijke overtreding wordt gezien waarvoor een dwangsom verschuldigd is en wat de omvang van die dwangsom is.

 

Op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen en actualiteiten in het omgevingsrecht? Ruimtemeesters houdt wekelijks de laatste jurisprudentie bij. Volg ons op LinkedIn of schrijf je in voor onze maandelijkse nieuwsbrief om niets te missen!
Hulp of advies nodig? Onze experts zijn er om te helpen! Neem contact met ons op. 

 

Klaar voor een nieuwe uitdaging? Bekijk onze juridische vacatures:

Ondernemende Jurist

Jurist Omgevingsrecht

Jurist Handhaving

Casemanager Wabo

Gepubliceerd op mrt 7, 2022 en geschreven door:
Koen van Polanen

Koen van Polanen

Directeur / Juridisch Adviseur

Blijf op de hoogte en schrijf je in voor de nieuwsbrief

Nieuwsbriefinschrijving