Actualiteiten Omgevingsrecht – Week 10 | 2022

Jurisprudentie Omgevingsrecht

 

Noodzakelijkheid tegenonderzoek in een ruimtelijke procedure (ECLI:NL:RVS:2022:708)

Het college verleent een omgevingsvergunning voor een dakopbouw. Appellanten stellen zich op het standpunt dat het college deze vergunning niet had mogen verlenen. Zij stellen hierbij dat het bouwplan stedenbouwkundig niet aanvaardbaar is. De rechtbank heeft zich in haar uitspraak op het standpunt gesteld dat appellanten geen contra-expertise hebben overgelegd. De rechtbank heeft verder overwogen dat de conclusie begrijpelijk is en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn om aan de juistheid of volledigheid van het advies te twijfelen. De Afdeling overweegt dat het enkele feit dat de rechtbank overwogen heeft dat er geen tegenonderzoek overgelegd is, op zichzelf niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. In haar uitspraak weegt de Afdeling wel de door appellanten ten aanzien van het stedenbouwkundige advies naar voren gebrachte standpunten. Daarna overweegt de Afdeling of de belangen van vergunninghouder bij verlening van de omgevingsvergunning zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van appellanten. Concluderend stelt de Afdeling dat uit de door appellanten overgelegde foto’s en de toelichting daarop onvoldoende blijkt dat er aan het stedenbouwkundige advies en daarmee aan het besluit gebreken kleven. De omgevingsvergunning is daarmee terecht verleend.

 

Aansluitend terrein (ECLI:NL:RVS:2022:687)

Er is al veel over geschreven: Wat wordt verstaan onder het aansluitend terrein in het Besluit omgevingsrecht (Bor)? Deze week stond dit begrip weer ter discussie in een uitspraak van de Afdeling. Tussen partijen is in geschil welke procedure gevolgd had moet worden. Appellant stelt zich op het standpunt dat het college in deze de reguliere voorbereidingsprocedure had moeten volgen. Hij stelt dat het stuk groenvoorziening dat hij bij zijn tuin wil voegen als aansluitend terrein moet worden aangemerkt als bedoeld in artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor. Omdat de term ‘aansluitend terrein’ niet gedefinieerd is in het Bor moet voor de uitleg daarvan worden aangesloten bij het normaal spraakgebruik, dus bij het Van Dale Groot woordenboek. Hierin is de definitie opgenomen: “aan iets anders passen zonder onderbreking, verbonden zijn met”. Het betreffende stuk grond bevindt zich aan de achterzijde van de woning en is dus verbonden met de woning en sluit direct aan de garage aan. Met deze uitleg stelt appellant zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning via de reguliere procedure vergund had moeten worden. Nu dat niet is gebeurd én de beslistermijn verstreken is, is ervan rechtswege een vergunning ontstaan.

Klopt deze uitleg? De Afdeling gaat er bij de uitleg van het begrip ‘aansluitend terrein’ van uit dat het moet gaan om het terrein zoals gelegen direct aansluitend aan het bouwwerk (zie o.a. ECLI:NL:RVS:2020:2800). Verder volgt uit de nota van toelichting (Staatsblad 2014, 333, blz. 55) dat een aansluitend terrein het terrein is dat bij het bouwwerk behoort waarop het aansluit en dat een gebruikswijziging van een aansluitend terrein alleen ten behoeve van het (aangevraagde of reeds vergunde) gebruik van het bouwwerk waarop het terrein aansluit kan zijn (o.a. ECLI:NL:RVS:2019:477 en ECLI:NL:RVS:2021:995). Anders zou, zo staat er in de nota van toelichting (Staatsblad 2014, 333, blz. 55), de ongerijmde situatie kunnen ontstaan dat een bouwwerk na de gebruikswijziging feitelijk onbruikbaar is, omdat het aansluitend terrein niet ten behoeve van het bouwwerk mag worden gebruikt, waardoor bijvoorbeeld de toegang tot het bouwwerk wordt verhinderd.

Concreet: appellant wil het perceel met de bestemming “Groenvoorzieningen (G)”, samenvoegen met zijn grond met de bestemming “Tuinen (T)”. Het perceel sluit niet direct aan op de woning op het perceel, maar op de tuin behorende bij die woning. De aanvraag valt daarom niet onder artikel 4, aanhef en onderdeel 9 van bijlage II van het Bor. Het feit dat het perceel wel aansluit op de garage op het perceel, maakt niet dat het als aansluitend terrein bij dat bouwwerk moet worden aangemerkt. De omgevingsvergunning is immers aangevraagd als tuin ten behoeve van de woning op het perceel. Hierbij speelt ook mee dat de garage een eigen bestemming heeft. Hierdoor is het niet relevant dat de garage, zoals appellant stelt, gebruikt wordt voor die woning.

De Afdeling concludeert dan ook dat de omgevingsvergunning alleen maar verleend kon worden met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wabo. Hiermee was dus de uitgebreide procedure van toepassing en is er geen vergunning van rechtswege ontstaan.

Op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen en actualiteiten in het omgevingsrecht? Ruimtemeesters houdt wekelijks de laatste jurisprudentie bij. Volg ons op LinkedIn of schrijf je in voor onze maandelijkse nieuwsbrief om niets te missen!
Hulp of advies nodig? Onze experts zijn er om te helpen! Neem contact met ons op. 

 

Klaar voor een nieuwe uitdaging? Bekijk onze juridische vacatures:

Ondernemende Jurist

Jurist Omgevingsrecht

Jurist Handhaving

Casemanager Wabo

Gepubliceerd op mrt 14, 2022 en geschreven door:
Koen van Polanen

Koen van Polanen

Directeur / Juridisch Adviseur

Blijf op de hoogte en schrijf je in voor de nieuwsbrief

Nieuwsbriefinschrijving