Actualiteiten Omgevingsrecht – Week 19 | 2023

Jurisprudentie Omgevingsrecht

Huisvesting arbeidsmigranten op vakantiepark (ECLI:NL:RVS:2023:1846)

Het college van gemeente Loon op Zand heeft een last onder dwangsom opgelegd aan de eigenaar van een vakantiepark. De huisvesting van arbeidsmigranten op het daarvoor bestemde (migranten)gedeelte moet worden verminderd naar het afgesproken aantal huisvestigingsplaatsen. Daarnaast dient huisvesting van arbeidsmigranten op het niet voor huisvesting van arbeidsmigranten bestemde gedeelte (hierna: recreatieve gedeelte) te stoppen.

De eigenaar is het niet eens met de opgelegde lasten. Volgens hem is de definitie ‘arbeidsmigrant’ uit het bestemmingsplan onduidelijk. Hij stelt hierbij dat er ook onterecht uitgegaan is van verklaringen van betrokkenen. Daarnaast zou er onvoldoende bewijs zijn, dat arbeidsmigranten verblijven op het recreatieve gedeelte. Tot slot had rekening moeten worden gehouden met bijzondere omstandigheden, omdat er een grote vraag naar arbeidsmigranten en een tekort aan huisvestingsmogelijkheden is. Dit brengt met zich mee dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving had moeten worden afgezien.

Voor wat betreft de stelling dat onvoldoende bewijs aanwezig is, stelt het college dat de toezichthouders in samenwerking met de politie verschillende controles hebben uitgevoerd waaruit is gebleken dat op het recreatieve gedeelte meer arbeidsmigranten werden gehuisvest dan toegestaan. Dit zou voldoende zijn om de overtreding vast te stellen.

Volgens de rechtbank zijn de overtredingen in het recreatieve gedeelte voldoende aangetoond. Dit geldt echter niet voor de overtredingen in het migrantengedeelte. Het college kon enkel weten dat er meer arbeidsmigranten werden gehuisvest dan toegestaan, op basis van Excel-lijsten die de toezichthouder aan de hand van gesprekken heeft ingevuld. Deze lijsten hebben volgens de rechtbank onvoldoende bewijskracht, nu er geen verslagen van de gesprekken zijn gemaakt.

Tegen de uitspraak van de rechtbank stelt de exploitant van het vakantiepark hoger beroep in. Hij eist hierbij dat de last onder dwangsom voor het recreatieve gedeelte en de invorderingsbeschikking vernietigd worden. Het college stelt incidenteel hoger beroep in. Hierin stelt zij dat de rechtbank een verkeerde beoordeling heeft gemaakt van de rapporten van de toezichthouders ten aanzien van het migrantengedeelte.

De Afdeling oordeelt voor wat betreft het recreatieve gedeelte in lijn met hetgeen de rechtbank ook oordeelde. Zij stelt dat door het college voldoende is aangetoond dat arbeidsmigranten op het recreatieve gedeelte verbleven. De controles, Excel-lijsten en de nachtregistratie van het vakantiepark tonen dit overtuigend aan. Van bijzondere omstandigheden om af te zien van handhaving is geen sprake. Het college heeft terecht het belang van een veilige leef- en werkomgeving boven het economische belang gesteld. Dat er een grote vraag naar arbeidsmigranten en een tekort aan huisvestingsmogelijkheden is, doet hier niets aan af. Het hoger beroep van de exploitant is hiermee ongegrond.

De Afdeling boog zich voorts nog over het incidenteel hoger beroep van het college. De Afdeling oordeelt daar dat de rechtbank inderdaad een verkeerde beoordeling heeft gemaakt. Uit de aan het controlerapport ten grondslag gelegen informatie, Excel-lijsten en nachtregisters, blijkt inderdaad dat er teveel huisvestingsplekken in gebruik waren op het migrantengedeelte van het vakantiepark. De Afdeling voorziet niet zelf in de zaak maar verwijst de zaak terug naar de rechtbank.

Last onder dwangsom voor illegale aanbouw (ECLI:NL:RVS:2023:1811)

Het college van Wijdemeren treedt handhavend op tegen een gebruiker van een aanbouw. In het verleden was de aanbouw een atelier, maar deze is verbouwd tot een woning met normale woonvoorzieningen en als zodanig in gebruik sinds 1976. Tijdens een verbouwing die later heeft plaatsgevonden, is geen doorgang gecreëerd tussen het hoofdgebouw en de aanbouw. De eigenaar van het hoofdgebouw ondervindt overlast van de permanente bewoning van de aanbouw. Naar aanleiding van zijn handhavingsverzoek moeten er volgens het college woonvoorzieningen uit de aanbouw worden verwijderd.

De bewoner van de aanbouw kan zich hier niet mee verenigen en is van mening dat de
eigenaar van het hoofdgebouw geen belanghebbende is. Bovendien heeft de eigenaar ingestemd met de bewoning van de aanbouw. Verder is geen sprake van een zelfstandige woning en daarom ook niet van een overtreding. De deur tussen de aanbouw en het hoofdgebouw kan immers nog steeds worden geopend.
De eigenaar van het hoofdgebouw gaat hier tegenin en haalt een eerdere uitspraak van de Afdeling aan, waarin is overwogen dat “het enkele feit dat aan de last een (ontvankelijk) handhavingsverzoek ten grondslag ligt, betekent dat belangen van derden in het geding zijn” (ECLI:NL:RVS:2021:2614).
De rechtbank concludeert dat het hier gaat om een zelfstandige woning. Op basis van de in het verleden verleende bouwvergunning mag geen extra woning worden gebouwd en daarom is sprake van een overtreding. Echter, vanwege bijzondere omstandigheden is handhaving onevenredig. De aanbouw wordt al geruime tijd bewoond en het handhavingsverzoek is pas onlangs ingediend. Om deze reden weegt, volgens de rechtbank, het belang van de eigenaar van het hoofdgebouw niet op tegen het belang van de bewoner van de aanbouw.

Volgens de Afdeling kan de eigenaar van het hoofdgebouw wél als belanghebbende worden aangemerkt. Bovendien grenst het perceel met het hoofdgebouw aan het perceel van aanbouw. Eerder heeft de Afdeling overwogen dat “sprake is van belanghebbendheid bij bewoners en eigenaren, en ook bij zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel” (ECLI:NL:RVS:2020:1671). Hiervoor is verder niet relevant dat de eigenaar van het hoofdgebouw eerder heeft ingestemd met bewoning van de aanbouw.
Ten aanzien van de onevenredigheid stelt de Afdeling dat de bewoner van de aanbouw het risico heeft genomen, dat het college handhavend zou kunnen optreden. Na afwijzing van zijn aanvraag om een vergunning, heeft hij alsnog een zelfstandige woning gebouwd. Daarnaast is de overtreding niet van geringe aard en ernst. Het feit dat de aanbouw al langere tijd bewoond wordt, waardoor handhaving onevenredig zou zijn, komt doordat pas handhavend is opgetreden naar aanleiding van het handhavingsverzoek. De duur van bewoning is dan ook minder van belang. Eindconclusie van de Afdeling is daarmee dat het college terecht handhavend heeft opgetreden.

 

Op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen en actualiteiten in het omgevingsrecht? Ruimtemeesters houdt wekelijks de laatste jurisprudentie bij. Volg ons op LinkedIn of schrijf je in voor onze maandelijkse nieuwsbrief om niets te missen!
Hulp of advies nodig? Onze experts zijn er om te helpen! Neem contact met ons op. 

Klaar voor een nieuwe uitdaging? Bekijk de openstaande juridische vacatures:

Ondernemende Jurist
Senior Jurist Omgevingsrecht
Medior Jurist Omgevingsrecht
Medior Jurist Handhaving
Junior Jurist
Juridisch Adviseur Omgevingsrecht

Gepubliceerd op jun 2, 2023 en geschreven door:
Koen van Polanen

Koen van Polanen

Directeur / Juridisch Adviseur

Blijf op de hoogte en schrijf je in voor de nieuwsbrief

Nieuwsbriefinschrijving