Actualiteiten Omgevingsrecht – Week 33 | 2022

Jurisprudentie Omgevingsrecht

Ondergeschikte bouwdelen (ECLI:NL:RVS:2022:2389)
Het college van de gemeente Den Haag verleent op grond van artikel 2.10 Wabo een omgevingsvergunning aan een stichting, voor het plaatsen van luchtbehandelingskasten op het dak van een monumentaal pand. De kasten voldoen niet aan de in het vigerende bestemmingsplan aangegeven bouwhoogtes voor gebouwen. Echter, op basis van de planregels kunnen de luchtbehandelingskasten worden gezien als zijnde ‘onderschikte bouwdelen’. Hierdoor hoeft niet te worden gekeken naar de maximale bouwhoogte en dat betekent dat het initiatief voldoet aan het bestemmingsplan.
Een omwonende van het pand is bang voor hinder van de luchtbehandelingskasten en stelt dat er niet gesproken kan worden van ‘onderschikte bouwdelen’. Volgens haar vormen deze kasten qua uiterlijk en volume een forse uitbereiding op een rijksmonument, waardoor dus geen sprake kan zijn van ondergeschiktheid. Bij de uitleg van ‘ondergeschikt bouwdeel’, heeft zij aansluiting gezocht bij de Nota van Toelichting bij het Besluit Omgevingsrecht (hierna: Bor).

De rechtbank overwoog eerder dat, bij gebrek aan een definitie in het bestemmingsplan, mag worden aangesloten bij de omschrijving van het begrip ‘bouwdeel van ondergeschikte aard’ uit het Bor. Echter was de rechtbank van mening dat de luchtbehandelingskasten terecht als ondergeschikte bouwdelen zijn aangemerkt.

De Afdeling volgt de uitleg van de rechtbank voor wat betreft de uitleg van ondergeschikte bouwdelen. Maar de Afdeling overweegt verder dat in dit geval hierbij geen aansluiting kon worden gevonden. Het bestemmingsplan kan immers afwijkende regels hebben. In dit specifieke geval kunnen de luchtbehandelingskasten gezien hun aard gelijk worden gesteld met in de planregels genoemde bouwonderdelen, zoals schoorstenen en antennes. Deze staan immers, net als luchtbehandelingskasten, functioneel ten dienste van het pand. De omgevingsvergunning blijft daarmee in stand.

Boete onttrekking woningvoorraad (ECLI:NL:RVS:2022:2400)
Tijdens een controle van toezichthouders van de gemeente Amsterdam is geconstateerd dat een woning hotelmatig wordt gebruikt. De aanwezige gasten gaven namelijk te kennen dat zij enkele kamers in de woning in gebruik hadden om te overnachten en verder geen bewoners hebben gezien. Uit bureauonderzoek van de gemeente is al gebleken dat er niemand in de Basisregistratie Personen (BRP) stond ingeschreven en dat het betreffende pand te koop wordt aangeboden.
Het college legt de eigenaar een boete op wegens het onttrekken van een woning aan de woningvoorraad. Appellant voert bij de Afdeling aan dat hij zijn hoofdverblijf had in de woning. Er zouden persoonlijke bezitting in afgesloten ruimte in de woning staan. Door fout was hij niet ingeschreven in de BRP en tijdens de controle was hij wellicht op zijn werk of boodschappen doen. Als laatste verzoekt hij om matiging van de boete.
De Afdeling oordeelt, conform eerdere jurisprudentie (onder andere ECLI:NL:RVS:2018:2765), dat een inschrijving in de BRP een vermoeden oplevert dat de bewoner zijn hoofdverblijf heeft op dat adres. Nu de eigenaar niet stond ingeschreven dient hij aannemelijk te maken dat hij daar toch zijn hoofdverblijf heeft. De Afdeling oordeelt dat hij dit onvoldoende heeft gedaan. Het feit dat de woning ook te koop stond maakt het ook onwaarschijnlijker dat de eigenaar in het pand zijn hoofdverblijf had. Daarnaast heeft de Afdeling eerder overwogen dat “het feit dat tot een zekere hoogte feitelijk gebruik wordt gemaakt van een woning, nog niet betekent dat de persoon ook zijn hoofdverblijf heeft in de woning” (ECLI:NL:RVS:2021:2084). Aangezien in de woning geen persoonlijke bezittingen zijn aangetroffen en de sleutel beschikbaar was zonder contact met de eigenaar, maakt dat mocht worden aangenomen dat de eigenaar hier niet zijn hoofdverblijf had.
Voor wat betreft de hoogte van de boete geldt dat een lagere boete kan worden opgelegd indien de eigenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is (artikel 5:46 lid 3 Awb). Uit de jurisprudentie weten we al dat onder bijzondere omstandigheden worden verstaan: “verminderde verwijtbaarheid, beperkte ernst van de overtreding en geringe financiële draagkracht” (ECLI:NL:RVS:2019:103). En we weten dat het onttrekken van woonruimte aan de woonruimtevoorraad, gelet op de schaarste en de grote druk op de woningmarkt een ernstige overtreding is (ECLI:NL:RVS:2019:3403).
De Afdeling oordeelt terecht dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid. De fout inzake de BRP-inschrijving moet voor rekening van de eigenaar blijven. Ook het feit dat hij na de controle het hotelmatig gebruik heeft stopgezet en zich weer heeft ingeschreven in de BRP valt niet onder een bijzondere omstandigheid. Hiermee wordt de onrechtmatige situatie op normale wijze beëindigd. Tot slot maakt het feit dat de woning te koop stond niet dat geen sprake was van onttrekking aan de woningvoorraad. Hoger beroep is ongegrond en de boete blijft ongewijzigd in stand.

 

Op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen en actualiteiten in het omgevingsrecht? Ruimtemeesters houdt wekelijks de laatste jurisprudentie bij. Volg ons op LinkedIn of schrijf je in voor onze maandelijkse nieuwsbrief om niets te missen!
Hulp of advies nodig? Onze experts zijn er om te helpen! Neem contact met ons op. 

Klaar voor een nieuwe uitdaging? Bekijk de openstaande juridische vacatures:

Ondernemende Jurist
Senior Jurist Omgevingsrecht
Medior Jurist Omgevingsrecht
Medior Jurist Handhaving
Medior Casemanager Wabo
Junior Jurist
Juridisch Adviseur Omgevingsrecht

Gepubliceerd op aug 23, 2022 en geschreven door:
Koen van Polanen

Koen van Polanen

Directeur / Juridisch Adviseur

Blijf op de hoogte en schrijf je in voor de nieuwsbrief

Nieuwsbriefinschrijving