Actualiteiten Omgevingsrecht – Week 6 | 2022

Jurisprudentie Omgevingsrecht

 

Kennelijk doel om drugs te verhandelen; artikel 2:74 APV (ECLI:NL:RVS:2022:400)

Artikel 2:74 APV biedt de burgemeester de mogelijkheid om aan personen een last onder dwangsom op te leggen als er een persoon zich op de openbare weg bevindt met het kennelijke doel om drugs te verhandelen. De vraag is wanneer er sprake is van een kennelijk doel?  De burgemeester dient dit te onderbouwen. In onderhavige zaak blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat de verbalisanten hebben gezien dat een persoon (appellant) zich in een park op hield, waarbij hij tijdens de observatie met in totaal vier personen contact had en iets uitwisselde. Bij twee van deze personen werd achteraf harddrugs aangetroffen en beiden verklaarden dat ze deze bij appellant hadden gekocht. Bij het staande houden van appellant zagen de verbalisanten dat appellant iets weggooide in de bosschages. Na een zoektocht werd echter niets gevonden. Bij de staande houding wordt geen drugs aangetroffen bij appellant. Wel had hij € 315 op zak. Verder is van belang dat appellant antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet. Is dit voldoende om aan te nemen dat appellant zich op de openbare weg bevond met het kennelijke doel om drugs te verhandelen? De Afdeling oordeelt dat de burgemeester zich op dit standpunt kon stellen. Hieraan legt zij ten grondslag dat er niet getwijfeld wordt aan de betrouwbaarheid van de bestuurlijke rapportage en de inhoud is ook niet betwist door appellant. Belangrijk is dus dat de aanwezigheid van drugs geen voorwaarde is voor overtreding van artikel 2:74 APV.

 

Wijzigingen bouwplan van ondergeschikte aard (ECLI:NL:RVS:2022:406)

In de planvorming van een supermarkt wijzigt de locatie van de laad- en losplaats van de supermarkt. De wijziging vindt plaats nadat de omgevingsvergunning al verleend is. Het college stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een ondergeschikte wijziging. Van het oorspronkelijke bouwplan en dat daarom het gewijzigde bouwplan niet opnieuw getoetst hoeft te worden. Appellanten (een concurrent en een omwonende) voert aan dat de rechtbank ten onrechte dit standpunt van het college heeft gevolgd, omdat zij de ruimtelijke uitstraling van het aangepaste plan niet bij haar oordeel betrokken heeft. Onder andere is de laad- en losplaats niet bereikbaar en het aantal parkeerplaatsen neemt af van 93 naar 77. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is geen nieuwe aanvraag nodig als de wijziging van het bouwplan van ondergeschikte aard is. De vraag of de wijziging van ondergeschikte aard is, moet per concreet geval worden beantwoord en bezien in relatie tot het totale bouwplan. De Afdeling verwijst onder meer naar de uitspraken van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:378, en 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:554. In het licht van deze jurisprudentie oordeelt de Afdeling dat deze wijzigingen in relatie tot het totale bouwplan, in bouwtechnisch en stedenbouwkundig opzicht zeer beperkt zijn en de uiterlijke verschijningsvorm nauwelijks wijzigt. De Afdeling overweegt dat of de gewijzigde laad- en losplaats en de parkeervoorziening voldoen aan de in artikel 2.5.30 van bouwverordening gestelde eisen niet van belang is voor de beoordeling of er sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard van het oorspronkelijke bouwplan. De ruimtelijke uitstraling van het gebouw ten opzichte van het aanvankelijk vergunde bouwplan is immers niet ingrijpend gewijzigd. Er hoefde dan ook geen nieuwe aanvraag te worden ingediend.

 

Het begrip “Wonen” bij huisvesting van arbeidsmigranten (ECLI:NL:RVS:2022:399)

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet als het begrip “wonen” niet gedefinieerd is in het bestemmingsplan en in het bestemmingsplan ook niet naar enig ander voorschrift verwezen is, aansluiting worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik. In het algemeen spraakgebruik worden onder “Wonen” diverse uiteenlopende vormen van huisvesting begrepen. Daaronder kan ook de huisvesting van arbeidsmigranten vallen. (vergelijk de uitspraak van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1882) Belangrijk voor de vraag of er sprake is van ”wonen” is of er een zekere mate van duurzaamheid is. Een verblijf van korter dan zes maanden kan op zichzelf voldoende duurzaam zijn (ECLI:NL:RVS:2020:2026). In het onderhavige geval waren er in het pand 12 bedden aanwezig en stonden er 15 bedden op voorraad. De personen (4) die tijdens de controle aan werden getroffen stonden niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen en hielden hun hoofdverblijf in het buitenland. Appellant heeft ter zitting verklaart dat de intentie was dat de personen minimaal vier weken in het pand zouden verblijven. In beroep stelde appellant dat het verblijf maximaal 3 maanden zou duren. De Afdeling stelt zich dus voor de vraag of deze kortdurende huisvesting van arbeidsmigranten aangemerkt kan worden als “wonen” in de zin van het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelt dat het gebruik van het pand geen woonkarakter heeft. De Afdeling acht hierbij van belang dat de arbeidsmigranten slechts voor een periode van minimaal vier weken tot maximaal drie maanden in het pand zouden verblijven, dat zij hun hoofdverblijf elders hadden én dat zij ook niet waren ingeschreven in de BRP.

Op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen en actualiteiten in het omgevingsrecht? Ruimtemeesters houdt wekelijks de laatste jurisprudentie bij. Volg ons op LinkedIn of schrijf je in voor onze maandelijkse nieuwsbrief om niets te missen!
Hulp of advies nodig? Onze experts zijn er om te helpen! Neem contact met ons op. 

 

Klaar voor een nieuwe uitdaging? Bekijk onze juridische vacatures:

Ondernemende Jurist

Jurist Omgevingsrecht

Jurist Handhaving

Casemanager Wabo

Gepubliceerd op feb 15, 2022 en geschreven door:
Koen van Polanen

Koen van Polanen

Directeur / Juridisch Adviseur

Blijf op de hoogte en schrijf je in voor de nieuwsbrief

Nieuwsbriefinschrijving