Actualiteiten omgevingsrecht – week 22 | 2024

Actualiteiten omgevingsrecht – week 22 | 2024

Wanneer is beperkte kennisname van stuk gerechtvaardigd? (ECLI:NL:RVS:2024:2184)

🖋 Michael Hultermans

Omgevingswet,omgevingsrecht,fysieke leefomgeving,beleid,Gemeente,gemeenten,ruimtelijke ordening,RIVM,VWS,Gezondheid,GGD,leefomgeving

Op 29 mei 2024 zette de Afdeling weer eens uiteen wanneer een beperking van kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. In dit geval ging het om een medisch rapport dat door het college was overgelegd in een procedure bij de Afdeling. Het college verzocht met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht, dat alleen de Afdeling van het stuk kennis zou nemen. De beslissing of beperkte kennisneming van het stuk gerechtvaardigd is, vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen over dezelfde relevante informatie beschikken en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

De Afdeling acht in dit geval het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd. Het stuk bevat namelijk medische gegevens over een van de partijen. Dit zijn gevoelige persoonsgegevens en het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer weegt zwaarder dan het belang van appellant bij kennisneming van het stuk. Hierbij was van belang dat de conclusie van het stuk wel in een voor appellant kenbaar stuk is opgenomen.


Matiging bestuurlijke boete onttrekken van woning aan de woningvoorraad (ECLI:NL:RVS:2024:2242)

🖋 Koen Van Polanen

Omgevingswet,omgevingsrecht,fysieke leefomgeving,beleid,Gemeente,gemeenten,ruimtelijke ordening,RIVM,VWS,Gezondheid,GGD,leefomgeving

In hoger beroep voert appellant aan dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de situatie en dat er daardoor de bestuurlijke boete niet gematigd is. Wat ging hieraan vooraf?

Appellant is eigenaar van een woning welke hij gekocht heeft voor zijn dochter met het doel dat zij daar kan gaan wonen tijdens haar studie in Amsterdam. Hij heeft eerst de woning fors gerenoveerd en om de tijd te overbruggen tussen de renovatie en het betrekken van de woning door zijn dochter besloot hij kortdurend de woning te verhuren. Omdat dit lastig bleek, is de woning korte tijd gebruikt voor vakantieverhuur.  Tijdens de controle wordt dan ook een Amerikaans gezin aangetroffen in de woning. Ze hebben de woning geboekt via homeexchange . com (woningruil) en verklaren niet voor de woning betaald te hebben. Het college legt een boete op voor het onttrekken van een woning aan de woningvoorraad.

Appellant verzoekt dus om matiging van de boete. Ter onderbouwing hiervan geeft hij aan dat dit slechts de eerste overtreding was en dat hij ook niet financieel voordeel heeft gehad aan de overtreding. De vraag is of dit bijzondere omstandigheden zijn op basis waarvan de (wettelijk) vastgestelde hoogte van de boete moet worden gematigd. Volgens vaste jurisprudentie kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van de overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Gelet op de aard en de ernst van de overtreding ziet de Afdeling aanleiding om de boete te matigen. Hieraan worden de omstandigheden ten grondslag gelegd en het feit dat na de overtreding de woning niet meer verhuurd is aan toeristen en voor de duur van een jaar verhuurd is voor reguliere bewoning. De Afdeling matigt de boete met 50%.


Twijfel over het emissiearm stalsysteem E5.11. (ECLI:NL:RVS:2024:2241)

🖋 Tobias Bergmans

Omgevingswet,omgevingsrecht,fysieke leefomgeving,beleid,Gemeente,gemeenten,ruimtelijke ordening,RIVM,VWS,Gezondheid,GGD,leefomgeving

Appellante heeft een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (hierna: ‘de Wnb’) aangevraagd bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (hierna: ‘het college’). De aangevraagde vergunning ziet op de uitbreiding van de pluimveehouderij van appellante, er worden twee nieuwe stallen gebouwd voor elk 40.000 vleeskuikens. Beide stallen worden voorzien van een emissiearm stalsysteem.  Dit systeem is in de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: de Rav’) opgenomen onder code E5.11.

Het college heeft op 28 september 2021 geweigerd om de vergunning te verlenen. Op grond van berekeningen van het college met de emissiefactor voor het stalsysteem E5.11 uit de Rav (hierna: ‘de Rav-emissiefactor’), leidt het college af dat de uitbreiding niet tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie. Hierdoor ontbreekt een vergunningplicht op basis van artikel 2.7 van de Wnb voor het uitbreiden van de pluimveehouderij, omdat het volgens het college is uitgesloten dat er significante gevolgen zijn voor nabijgelegen Natura-2000 gebieden.

In eerste aanleg heeft de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en anderen (hierna: ‘MOB en anderen’) beroep ingesteld. Dit beroep is door de rechtbank gegrond verklaard en het besluit van 28 september 2021 is vernietigd. De rechtbank leidde namelijk uit onderzoeken af dat er twijfel bestaat over de juistheid van de Rav-emissiefactor. Hierom had het college niet zonder meer deze emissiefactor mogen gebruiken voor haar berekening.

In hoger beroep betoogt appellante dat de rechtbank onterecht heeft overwogen dat het college niet zonder meer van de Rav-emissiefactor uit mocht gaan. Volgens appellante bestaat twijfel over de juistheid vooral bij rundveestallen en niet bij pluimveestallen.

De Afdeling herhaalt eerst dat, gelet op het voorzorgsbeginsel dat ten grondslag ligt aan artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, de Rav-emissiefactor alleen gebruikt worden als deze factor met de vereiste zekerheid de emissie uit stallen in kaart kan brengen (zie AbRvS 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2557, r.o. 6 t/m 6.2). Vervolgens overweegt de Afdeling dat er niet met zekerheid kan worden gesteld dat de uitbreiding ten opzichte van de referentiesituatie geen significante gevolgen heeft voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Dit komt omdat, anders dan appellante betoogt, er ook twijfel is over juistheid van de Rav-factor bij pluimveestallen (AbRvS 4 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3695, r.o. 10.1). Verder hanteert het Hof van Justitie een strikte uitleg van het Hof van Justitie van het voorzorgsbeginsel uit de Habitatrichtlijn. Gelet op het voorgaande bepaalt de Afdeling dat de Rechtbank terecht tot haar oordeel gekomen.


𝘖𝘱 𝘥𝘦 𝘩𝘰𝘰𝘨𝘵𝘦 𝘣𝘭𝘪𝘫𝘷𝘦𝘯 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘦 𝘭𝘢𝘢𝘵𝘴𝘵𝘦 𝘰𝘯𝘵𝘸𝘪𝘬𝘬𝘦𝘭𝘪𝘯𝘨𝘦𝘯 𝘦𝘯 𝘢𝘤𝘵𝘶𝘢𝘭𝘪𝘵𝘦𝘪𝘵𝘦𝘯 𝘪𝘯 𝘩𝘦𝘵 𝘰𝘮𝘨𝘦𝘷𝘪𝘯𝘨𝘴𝘳𝘦𝘤𝘩𝘵? 𝘙𝘶𝘪𝘮𝘵𝘦𝘮𝘦𝘦𝘴𝘵𝘦𝘳𝘴 𝘩𝘰𝘶𝘥𝘵 𝘸𝘦𝘦𝘳 𝘸𝘦𝘬𝘦𝘭𝘪𝘫𝘬𝘴 𝘥𝘦 𝘭𝘢𝘢𝘵𝘴𝘵𝘦 𝘫𝘶𝘳𝘪𝘴𝘱𝘳𝘶𝘥𝘦𝘯𝘵𝘪𝘦 𝘣𝘪𝘫. 𝘝𝘰𝘭𝘨 𝘰𝘯𝘴 𝘰𝘱 𝘓𝘪𝘯𝘬𝘦𝘥𝘐𝘯 𝘰𝘧 𝘴𝘤𝘩𝘳𝘪𝘫𝘧 𝘫𝘦 𝘪𝘯 𝘷𝘰𝘰𝘳 𝘰𝘯𝘻𝘦 𝘮𝘢𝘢𝘯𝘥𝘦𝘭𝘪𝘫𝘬𝘴𝘦 𝘯𝘪𝘦𝘶𝘸𝘴𝘣𝘳𝘪𝘦𝘧 𝘰𝘱 𝘰𝘯𝘻𝘦 𝘸𝘦𝘣𝘴𝘪𝘵𝘦 𝘰𝘮 𝘯𝘪𝘦𝘵𝘴 𝘵𝘦 𝘮𝘪𝘴𝘴𝘦𝘯.

Omgevingswet,omgevingsrecht,fysieke leefomgeving,beleid,Gemeente,gemeenten,ruimtelijke ordening,RIVM,VWS,Gezondheid,GGD,leefomgeving

Mail of bel ons: welkom@ruimtemeesters.nl of 088 4002800.

Gepubliceerd op jun 26, 2024 en geschreven door:
Ruimtemeesters Marketing

Ruimtemeesters Marketing

Blijf op de hoogte en schrijf je in voor de nieuwsbrief

Nieuwsbriefinschrijving